tijd genoeg voor twee pinten bier – en een briefje op een stukje papier.
‘27-1-2002,’ stond erop. ‘Op deze datum in 1940 liepen Nanna & ik door de
sneeuw naar ons eerste huis. Herinneringen leven langer voort dan dromen.
Trakteer jezelf op een mooi momento (sic). Veel succes.’
Tien minuten later, toen ze bijna over de Theems zouden rijden, snakte Jack
naar adem alsof hij stikte, en zakte hij ineen op zijn stoel – zo vertelde mijn
vader me later. Zijn aorta was gescheurd. Mijn vader deed wat hij kon. Hij
raasde door het verkeer, reed door rood, werd aan de kant gezet en kreeg toen
een politie-escorte met blauwe zwaailichten om mijn grootvader zo snel
mogelijk in het ziekenhuis te krijgen. Ze deden wat ze konden, maar Jack stierf
die dag.
Ik heb sindsdien veel aan dat briefje gedacht, vooral toen ik begon na te
denken over – en onderzoek deed naar – dit boek. Wist mijn grootvader op een
of andere manier dat hij die dag zou sterven? En wat wilde hij zeggen met
‘Herinneringen leven langer voort dan dromen’: bedoelde hij dat het verleden
belangrijker is dan de toekomst? Of wilde hij zeggen, en dat geloof ik inmiddels,
dat materiële dromen weliswaar een plek hebben, maar dat het leven bestaat uit
herinneringen die voortkomen uit belevingen?
Misschien bedoelde hij dat, misschien ook niet. Misschien is dit gewoon een
uitleg die in mijn straatje past. Maar het was me nogal een uitsmijter! Met dat
briefje raakte hij (en gaf hij advies over) een van de belangrijkste vragen die
iemand kan stellen, de vraag die de kern van dit boek vormt: hoe moeten we
leven om gelukkig te zijn?
Gij zult de ezel van uw buur begeren
Het grootste deel van de afgelopen twee millennia werd het antwoord op die
vraag gedefinieerd door de omstandigheden, en – in elk geval in het Westen –
gecontroleerd door de kerk. De omstandigheden bleven tamelijk constant. Voor
de meeste mensen was het leven meestal een kwestie van nét rondkomen,
nauwelijks boven het bestaansminimum.
De boodschap van de kerk bleef ook tamelijk constant. Geluk, zo werd
gesteld, zou komen in het volgende leven, in de hemel. Om daar te komen moest
je een deugdzaam leven leiden met matiging, zuinigheid en armoede – tenslotte
was het eenvoudiger voor een kameel om door het oog van een naald te kruipen
dan voor een rijk iemand om in de hemel te komen. En je moest een aantal
regels volgen. Een daarvan was expliciet antimaterialistisch: ‘Gij zult niet