miljoenen een begin van materieel welzijn gebracht, toch lijkt het niet in staat
ons algehele welzijn te verbeteren. In plaats daarvan lijkt het er steeds meer op
dat het tegengestelde gebeurt. In plaats van ons een goed gevoel te geven, zorgt
het materialisme ervoor dat miljoenen zich vreugdeloos, gespannen en – erger
nog – gedeprimeerd voelen.
De eerste die hier wetenschappelijk bewijs voor leverde, was een
onderzoeker genaamd Richard Easterlin. Easterlin wilde uitzoeken of meer
hébben mensen gelukkiger maakt.^5 Om dat te achterhalen, vergeleek hij
gegevens over economische groei en geluk van negentien landen van na de
Tweede Wereldoorlog: ontwikkelde landen als de VS en Groot-Brittannië, en
minder ontwikkelde landen als India en Brazilië. De resultaten waren
opzienbarend: wanneer mensen eenmaal genoeg hadden om hun basisbehoeftes
te vervullen, maakte het nationaal inkomen weinig uit voor hun geluksgevoel.
Hij ontdekte ook dat mensen in de VS na de oorlog steeds meer waren gaan
verdienen maar dat ze niet gelukkiger waren geworden. Sterker nog: ze waren na
1960 minder gelukkig geworden.
Waarom? Misschien kun je die vraag het best beantwoorden onder het genot
van een warm drankje met een koekje, in gezelschap van een vriendelijke
filosoof. De Britse filosoof Jeremy Bentham deed ’s ochtends niets liever dan
knabbelen aan een paar warme, gekruide gemberkoekjes met nootjes en nippen
van een kop sterke koffie. Hij ontdekte dat hij weliswaar enorm genoot van die
eerste kop koffie, maar de tweede leverde hem veel minder plezier op.^6
Economen en sociologen hebben daar een term voor: de wet van het afnemende
grensnut. Toch hebben we geen technische termen nodig om Bentham te
begrijpen. Die eenvoudige observatie behelst het probleem van kopje-onder gaan
in je spullen en de paradox van het materialisme: een beetje bezitten is goed,
maar je kunt ook te veel van het goede hebben.
De Hongaars-Amerikaanse econoom Tibor Scitovsky had een andere
suggestie om uit te leggen waardoor toenemende voorspoed niet leidt tot meer
geluk. In zijn boek The Joyless Economy uit 1976 schreef hij dat het kon komen
door de schaduwkant van het materialisme: alle onbedoelde gevolgen van
materiële vooruitgang, zoals de schade die onze gezondheid, het milieu en
toekomstige generaties oplopen door ‘het roekeloze gezwaai met wapens,
uitroeiing van ongedierte, verkwisting van grondstoffen, slikken van pillen,
verteren van smaak- en kleurstoffen en het overmatig gebruik van elk
mechanische hulpmiddel voor ons gemak en onze veiligheid’.