de meesten echter zitten. Met het smoesje van "'t is zo'n slechte tijd" lieten vele na het geld te laten rollen, wat
de economie juist zou hebben gestimuleerd. Vele initiatieven om de economie weer op gang te brengen mislukten
eenvoudig omdat men de portemonnee dicht hield. Het was een "deugd" zo min mogelijk geld uit te geven.
Een ander deel van het publiek was op koopjesjacht. Voor een goed begrip van de prijzen van toen moet je weten
hoe lang moest worden gewerkt om iets te kunnen betalen. Dat is de echte graadmeter. Met een inkomen van ƒ 20
tot ƒ 25 in de week of 40 tot 50 ct. uurloon is in 1934 een pak bij Athmer Martens voor ƒ 25 géén koopje. Laat
staan een radiocombinatie van Philips 676A van ƒ 475.
Oude lang bestaande zaken verdwenen. De meeste gingen aan hun oude dure voorraden kapot, omdat hun kort-
zichtigheid hun belette die waren tegen lagere prijzen dan hun inkoop te verkopen. Ze dachten dan zwaar geld te
verliezen in plaats van in de gaten te hebben dat zij voor veel minder geld nieuwe voorraden konden inkopen.
Hun bezit in guldens was wel kleiner maar daar tegenover stond dat hun goederenvoorraad op gelijk (of zelfs
hoger) niveau bleef. Dat kostte hun dan de (zakelijke) kop.
[Deze fout wordt door veel middenstanders nog steeds gemaakt. Eerder dan in omgekeerde vorm. Bij stijgende
inkoopprijzen blijven velen domweg hun voorraad uitverkopen tegen de oude prijs. Er wordt zelfs reclame mee
gemaakt. Later komen ze tot de ontnuchterende ontdekking dat ze voor het ontvangen geld minder goederen
kunnen terugkopen. Onmiddellijk omhoog of omlaag aanpassen aan de inkoop is een betere taktiek.]
De nieuwkomers -elke lege winkel kreeg snel een nieuwe eigenaar- met pit en een betere kijk op handel konden
voor weinig geld hun spullen inkopen vers uit de fabriek. Want fabrieken en importeurs wilden blijven bestaan
door zo goedkoop mogelijk te leveren. Ze waren soms bereid grote kredieten te geven. Liever dan een leegstaand
pand te hebben waren eigenaren bereid het tegen schappelijke prijs te verhuren. Winkelinrichters waren happig
inventarissen te verkopen op afbetaling. Krampachtig wilde iedereen verkopen ondanks de geldschaarste. Wie
zijn afbetaling niet kon voldoen ging kapot en inventarissen kwamen zodoende soms 2 of 3 maal in omloop.
Verscheidene grootwinkelbedrijven met filialen door het land kregen in de jaren '30 de grote kans van doorbre-
ken. Tiel was bepaald geen uitzondering en het winkelbeeld in de straten veranderde nogal eens. Het filiaalbedrijf
Bahlman & Co, met manufacturen en confectiewinkels, was hier gevestigd in in elkaar overlopende panden met
toegang vanaf de Waterstraat én de Vleesstraat. Het bedrijf doekte, ondanks een enorme reputatie in de hele
omgeving, op met een opruiming die zijn weerga niet had. Bij de veiling der panden legde de rijke varkenskoper
W. Verhoeven er de hand op voor een zachte prijs. Hij verkoopt een gedeelte meteen door aan het bazarwinkelbe-
drijf HAWECO met in hoofdzaak huishoudelijke artikelen. Men beweerde dat deze transactie zo gunstig voor Ver-
hoeven was dat het overblijvende pand hem minder dan niets hebben gekost.
Die winkel bleef leeg staan. Iedereen raadt en gist. Zou de winkelstand niet deugen in de Vleesstraat? Welnee
dan zouden Brand & Zoon en Te Kaat met de bekende schoenwinkel allang zijn opgehouden. Het gissen gaat door,
zou de Roeffel (de bijnaam van Verhoeven) soms andere plannen hebben, ze blijven leeg, wat gek. Er gaat een hele
tijd voorbij waarin niets met de panden gebeurt, en dan komt de aap uit de mouw.
Enkele slagers begrijpen waarom Verhoeven deze winkel achter de hand had gehouden en zij blijken goed te
hebben geraden. Hij was namelijk -hoofdzakelijk financieel- deelgenoot in de grote slagerij Wouter Jager & Co.
Gert Aleman was zijn vakkundige compagnon. Als een soort dwarskijker zet Verhoeven zijn zwager Janus van de
Kop -zo van achter de ploeg vandaan- als winkelbediende in de zaak. Na enkele jaren sterft Gert Aleman aan een
arcana studio
(arcana studio)
#1