met sal manassen achterom kijken

(arcana studio) #1

het geldelijke gewin telde in de eerste plaats, maar de "status" die het de winkelier verleende verkozen te worden
boven anderen. Na 1918 werd het voor de 6 slagers 2 maal per jaar dat men de "maand" had, omdat iedereen toen
een gemengd bedrijf voerde. Toen zich even later een kerkse man die tot de groep rechtzinnigen uit de Gasthuis-
straat behoorde in de Waterstraat een Fijne vleeswaren- comestibles winkel opende kreeg deze de levering van
het broodbeleg.
De leveringsopdracht werd maar niet zo verstrekt. Op grond van de kwaliteit van het vlees werden de slagers
uitverkozen. Dan volgde een grondige inspectie van het bedrijf. Ja, ja... zo ging dat in die jaren toe. Controle van
overheidswege op hygiëne enz. was toen nog minimaal. Een der dames Spiering zelf kwam zich op de hoogte
stellen. Ze overtuigde zich er 's middags enkele malen van dat de werkbanken en de vloeren elke dag met kokend
soda- en zeepwater werden afgeboend.
Werd het vlees 's morgens om 8 uur in de ziekenhuiskeuken afgeleverd dan werd de bestelling door de keuken-
zuster met argusogen bekeken. Toen ik als jongmaatje in 1924 de bestelling "mocht" wegbrengen was ik zo verguld
met haar fiat, dat het net was of de goedkeuring tot mij was gericht, alsof niet Vader, maar ik het vlees had
uitgesneden.
Geleidelijk nam het aantal leverende slagers aan het ziekenhuis toe. Automatisch kwam er wel eens een gezins-
lid van een slager in het ziekenhuis te liggen of was het "modern" om in het ziekenhuis te bevallen. Op slimme
wijze werd dan door de patiënt op het bestaan van vaders of manliefs slagerij gewezen. Soms ging dat nog gepaard
met vrome oogdraaierij, waar de toenmalige zeer lieve (diacones) directrice niet tegen was opgewassen. Om-
streeks 1930 was het al zover dat wij in plaats van 2 maal per jaar eens in de ruim anderhalf jaar aan de beurt
kwamen. Toen was er geen sprake meer van of iemand tot het puikje onder de slagers behoorde en deswege status
aan het leveren aan Bethesda kon ontlenen.
Menselijk ergerde me dat wel eens. Zo herinner ik me dat ik in 1939, pas korte tijd "eigen baas", zelf het vlees
afleverde en de keukenzuster opmerkte dat ze het jammer vond dat de maand alweer bijna voorbij zou zijn en ze
mijn beste vlees zou missen. Blijkbaar was het van anderen minder. Wie is niet gevoelig voor een prijzend woord
of een schouderklopje. Op dat moment voelde ik me -heel even- zeer gevleid, om daarna toch bitter te moeten
opmerken dat deze lof weinig uitmaakte, want elke prutser kreeg toch zijn leverantie... en ik zou er geen pond
méér aan hen om verkopen. Ik bemerkte dat zij mij er in haar hart om gelijk gaf, maar ze had te doen wat de
directrice of het regentenbestuur besliste.
Wat dit betreft huldigden ze in Andreas een ander standpunt. Daar stond goed vlees leveren voorop, wat de
enige katholieke slager en nog 2 andere collega's leverden, voor hen veel lucratiever.
Tijdens de oorlog en de daarna nog lang durende vleesdistributie kreeg iedereen trouw zijn beurt bij Bethesda.
Doch nauwelijks na de oorlog omtrent 1947 kwam bij de Slagersvereniging het verzoek binnen een korting te
willen verlenen van 5%. Omdat de prijzen door de regering waren vastgesteld en de marge niet zo ruim was voelde
geen der slagers daarvoor en wezen dit af.
3 jaar later echter werden we voor een gesprek uitgenodigd. Het was duidelijk, er zou om korting worden
gevraagd, want ik wist van een bevriende bakker, dat van bakkers een korting van 10% was gevraagd en gekre-
gen. Met deze wetenschap kwamen de 18 slagers bijeen en ze stelden als uiterste limiet dat we tot de vooroorlogse
korting van 2% mochten gaan.

Free download pdf