met sal manassen achterom kijken

(arcana studio) #1

tussendoor scharrelen. Kans om onder een auto te komen was er nauwelijks. Ze waren er amper. Door de drukte
in de stad en de vele koopwaar op de straat was rijverkeer ook onmogelijk.
Karren, rijtuigen en paarden vonden hun plaats bij de talrijke uitspanningen die Tiel rijk was. De bijbehorende
herbergen en cafés hadden het navenant druk. Iedereen "spande uit" op een vaste stek. Als jongen zag en beleefde
je nog eens wat. Met hun ouders kwamen ook veel kinderen 's maandags naar de "stad". De scholen waren in veel
dorpen dan dicht. Zo konden kinderen mee naar "de winkel" en natuurlijk gingen de meesters zelf met hun vrou-
wen graag markten en winkelen.
De meeste winkels in de binnenstad waren 's maandags propvol. Heuff was destijds in de Voorstad de grootste
kruidenier. Willem (Wildemans) schuifelde rond als de vaste kracht in zijn witte jasje met blauw voorschoot. Zijn
vaste helpster was Jans (de Heus). Op maandag als die boerenvrouwen van alles en nog wat daar kwamen kopen



  • zeker de zelfgebrande koffie en de eigen thee van Heuff (die waren streekberoemd)- werden eveneens de bedien-
    den uit de grote grossierderij van Heuff ingeschakeld. Heuff in Tiel was in de hele Betuwe en aan de "overkant"
    (Maas en Waal) een begrip.
    Alleen al om de handvol heerlijke donkerbruine suikerballen die je bij Heuff kreeg, wilde ik als kruimel van een
    jaar of vijf best met mijn karretje boodschappen doen. Maar op maandagmorgen dreigde je in die drukke winkel
    wel verloren te raken. Je kwam nauwelijks boven de toonbank uit. Maar moederlijke, vriendelijke boerenvrouwen
    maakten de bedienden toch op je attent voordat je vergeten dreigde te worden.
    De Varkensmarkt gonsde van het vertier. Krijsende varkens en nog veel meer piepende, krijsende biggen in
    ovale tenen manden met stro werden er verhandeld. Tiel was in de jaren '20 een centrum voor biggenhandel.
    Boeren kochten ze om te mesten, en arbeiders om er een paar op te leggen voor de eigen slacht of spaarpot met
    de bedoeling in het najaar, na verkoop, wat meer geld te hebben voor noodzakelijke dingen. Veel "stadse" arbeiders
    in buitenwijken deden dat in nauwe schuurtjes achter hun huisjes.
    Tot begin van de jaren '20 was er bovendien handel in "Londense" varkens van circa 50 kilo die onder meer in
    Tiel door commissionairs werden "ontvangen" voor slachterijen in Brabant. Daarvandaan gingen ze vers geslacht
    naar de Meat Market in Londen, vandaar de naam. Toen dit plotseling was afgelopen door een embargo op vers
    vlees vanuit Engeland kwam de baconindustrie op als vervanger voor de weggevallen export van vers vlees.
    Varkenskooplui -de keujeskopers- waren een apart slag volk. Schreeuwerig, dikdoenerig, dorstlustig. Tiel zei wat
    smalend, "varkenskopers, altijd zat. Dan van de winst, dan weer van 't verlies, zuipen doen ze altijd". Soms ont-
    aardde dit in onderlinge vechtpartijen. Kwam de politie dan was de eensgezindheid (?) er ineens wel,... want dan
    ging het samen tegen de agenten, die moeite hadden de orde te herstellen als de ergste vechtersbazen met enige
    moeite naar het bureau werden gesleept om te ontnuchteren. Gevaarlijke steekpartijen, met hun scherpe messen
    steeds vlakbij in een schede in de broekspijp, waren lang niet denkbeeldig.
    Als jongens genoten we het meest van het zien opbrengen van die tierende weerstrevende "zatte kjels" die soms
    langs de keien moesten worden voortgesleept.
    Echter de kooplui die niet zopen, die niet zo gek waren om hun zwaar verdiende geld in drank om te zetten
    brachten het vaak behoorlijk ver en deden grootscheeps zaken. Die anderen waren feitelijk soms hun onbezoldigde
    knechtjes die genoegen moesten nemen met kleine winstjes. Maar een was er goed met die zuipschuiten, Nolleke
    de Roeffel.

Free download pdf