met sal manassen achterom kijken

(arcana studio) #1

Al die bodes waren betrouwbare keurige mensen. Zij moesten tegelijkertijd ook nog overal verstand van hebben,
want ze moesten soms de vreemdste zaken kopen. En ze waren ook op eigen voordeel uit, begrijpelijk. Dat mocht
best, want ze waren van de vroege morgen tot de late avond in touw en op pad, boodschappen ophalend en bezor-
gend voor iedereen die van hun diensten gebruik wilde maken. Een vlaggetje of ander ding aan de kant van de
weg was het afgesproken teken dat zij aan moesten komen.
Elke bode had een vaste route en kwam op een vaste dag naar de stad. Enkelen kwamen iedere dag, anderen
twee of drie maal in de week. Voor de winkeliers uit de dorpen moesten ze naar een van de vele grossierderijen
die Tiel toen kende waren halen of naar smid, loodgieter, blikslager of andere handwerkslieden. In de herfst waren
het zakken aardappelen, manden fruit en 's zomers mandjes heerlijke kersen die bij de "burgers" bezorgd moesten
worden. Ze waren manusjes van alles, soms zelfs postbode voor kleine briefjes met snel antwoord.
Hoofdzakelijk in de zomer -als de eigen slacht op was- brachten die bodes grote trommels met een hangslot in
vader's slagerij om met grote stukken vlees te worden gevuld. Die waren dan hoofdzakelijk van de "grote" boeren
en de notabelen van dorpen, waar in die tijd zelden slagers waren. Ik herinner me dit nog heel goed omdat ik
graag speelde met de grote sleutelbos voor al die sloten. Daar mocht ik natuurlijk nooit aankomen. Stel je voor
dat er een sleutel weg zou raken...!
Tot 1940 had ik nog enkele klanten in die dorpen, die op deze manier bij mij hun vlees kochten. De weinige
overgebleven bodediensten kwamen allemaal al met een vrachtauto. Na de oorlog is deze hele activiteit langzaam
verdwenen.
Die bodes hebben een boel vertier naar Tiel gebracht. De winkels voeren er wel bij. Destijds had Tiel werkelijk
een centrumfunctie. Alle economische aspekten waren vanuit de Betuwe met een straal van twintig kilometer en
Maas en Waal op Tiel gericht. Bodediensten kwamen van Druten tot ongeveer Zaltbommel en van Dodewaard/Hien
tot Geldermalsen en Culemborg. Soms van nog verder weg. Van Heerewaarden kwam er zelfs een met een vlet en
er was ook nog de "Lithse Kee", een beurtvaartstoombootje dat via het Andrieskanaal van de Maas de Waal naar
Tiel op kwam.
In het kielzog van de bodes liepen de sjouwermannen/leeglopers. Uit op een jenevercentje voor kleine handrei-
kingen. Ze waren er als de kippen bij als grote stukken op- of afgeladen moesten worden. Begrijpelijk hadden die
bodes een sociale functie waardoor ze prima informatiebronnen waren. Ze wisten van de meeste van hun klanten
ook hoe licht (of zwaar) ze financieel waren, omdat ze meestal het te besteden geld moesten voorschieten.
Onder al die mannelijke bodes herinner ik me slechts één vrouw. "De booj-in". Vrouw van Ommeren uit Avezaath.
Niemand wist blijkbaar haar werkelijke naam. Als ze er aan kwam op haar schuiten van schoenen, voortdurend
schel de bakbeesten van honden voor haar kar opjuttend, blootshoofds met verwaaide haren om haar rood ver-
weerde kop, dan riep iedereen in de stad: "daor hadde de boojin". Een schilderachtige figuur. Bij regen of sneeuw
was ze uitgedost met een grote baalzak om de schouders. Al dit soort vreemde vogels bevolkten eertijds de Tielse
straten.

Free download pdf