GAPPEN
't Is hartje zomer van 1926. Zo pas is de winkel schoon geschrobd en de werkbanken staan op te drogen van de
dagelijkse boenbeurt. Feitelijk staan we maar wat te niksen. We hopen op klanten of een telefoontje voor een late
bestelling naar een verre klant. Drukkend heet is het en we staan steeds vliegen te verjagen. Gekoelde toonbanken
waren dingen waarvan men niet eens droomde. Slagers hadden nog een ijskast die met grote staven ijs koel werd
gehouden.
't Klonk eerst ver en kwam langzaam dichterbij de roep: "...neie haaaring... hollandse nieuwe... ze binne zo zach' as
zaaaalm... tien cente geld..."
"Meester", zo komt hij binnen, "ik heb ze vandaag voor een duppie het stuk... kijk es?"
De haringventer, in schone witte jas gestoken, witte emaille emmer aan de arm waarin haring, plankje en een
scherp mes. Hij kent Vader goed en weet dat-ie een haringliefhebber is mits ze maar lekker zacht enz. zijn zoals hij
die in Rotterdam bij zijn schoonvader heeft leren kennen. Natuurlijk pingelt hij en ze worden het eens over 6 voor 2
kwartjes. Onder het schoonmaken wordt er gepraat, waaruit we begrijpen dat Hent vroeger slachter en slager was.
Op een gegeven ogenblik zegt Hent dat hij tegenwoordig een "fijne tong" heeft en van biefstuk of karbonaadjes geniet.
Zelfs praat hij over rosbief!
Vader kon langs zijn neus vaak grappige en rake opmerkingen maken en zegt gewoontjes: "gut Hent sinds wanneer
heb jij zo'n fijne smaak?" Hent gaat er niet op in en heeft kennelijk niet begrepen waarop Vader doelde, beurt de 2
kwartjes en gaat verder de straat weer op:
"...haaaring as zallum... neie haaaring..." welke roep langzaam versterft.
Aan Vaders twinkelende oogjes en zijn smile om de lippen begrijpen we dat achter die "fijne tong" een verhaal
schuilt. Dat komt meteen:
" ...in 't begin van mijn zaak had ik nog geen knecht en deed met plezier al het werk. Alleen op slachtdag -tot 1
januari 1931 thuis- kwam Hent me helpen. We hadden de vaars net hangen en ik werd naar de "voren" (winkel)
geroepen voor een klant. Terug gekomen miste ik Hent. Natuurlijk voor een stiekem borreltje via de achterdeur naar
een nabije kroeg. Wel zag ik in een hoek een weggestopt pakje liggen. Er zat een doek met zowat 5 pond (toen dúúr)
vet in. Een flinke gapperij! Ik was effe beduusd en wist niet wat te doen. Of Hent een standje maken... maar dan zou
hij hoogstwaarschijnlijk niet meer terugkomen en zat ik zonder hulp knap onthand. Of ik kon doen of mijn neus
bloedde. Plots kreeg ik een lumineus idee... haalde het vet uit de doek, pakte uit de stal een hoopje mest... knoopte de
doek dicht en zette hem terug. Een minuut later kwam Hent terug en de jeneverlucht verraadde waarvandaan.
Het werkte perfect want ik hield hem daarna flink in de gaten, maar kon hem nooit meer betrappen. Daarom moest
ik van binnen wel even lachen toen Hent het over zijn fijne tong had... en toen zag ik weer de doek met de mest erin
voor mijn ogen..."
Dit verhaal hield eveneens een wijze les in al wisten we best dat Vader bliksems goed in de gaten had wat er in zijn
zaak omging en wat hij, tot het kleinste stukje vlees toe, in huis had. Feilloos. Dat moest je als ondernemer wellicht
toen nog meer dan vandaag de dag. Er werd heel wat geratst. Allemaal voor jenever. De kleine kroegjes om de hoek
en in de steegjes waren evenzoveel grage helers.