Deze cartoon, die in 1913 voor het eerst verscheen en 26 jaar lang liep, heette
Keeping up with the Joneses.
De cartoon was geïnspireerd op het leven in een voorstad in een
deelgemeente van New York. De hoofdrollen waren weggelegd voor Ma en Pa
McGinnis. In een van de eerste verhalen gaat Ma uit winkelen met Pa, die ze bij
de voornaam noemt: Aloysius. We zien dat Ma hem in steeds kleuriger kleding
steekt: roze sokken, een rode das, gele handschoenen, groene beenwarmers en
ten slotte een pluizige hoed.
‘Ah,’ roept ze op het laatst uit. ‘Schatje, nu zullen we die vrouw van Jones
eens laten zien dat haar man niet de enige Adonis is die roze sokken en een
pluizige hoed kan dragen! Oh! Aloysius, je ziet er zó verheven uit!’
Op het laatste plaatje zien we Aloysius, weggevlucht van zijn vrouw, leunend
op een bar. Zijn hoofd rust in zijn handen en hij praat half tegen zichzelf en half
tegen de barman. ‘Vervloekt zijn die Jonezes-endie-eh... paarze zoken,’ zegt hij.
‘Zchenk noch maarus vol, Jerry!’
Of je nu net als hij de Joneses met hun opzichtige consumptie vervloekt of
niet: je kunt niet ontkennen dat dit een belangrijk element was om de
materialistische cultuur te laten groeien. Bovendien is het eigenlijk niet meer dan
onze huidige versie van een essentiële dierlijke en menselijke eigenschap. Het is
ónze manier van de manen uitschudden, pronken met onze veren en krijsen als
apen. Als het experiëntialisme in de 21e eeuw het materialisme gaat vervangen
als dominante cultuur, heb je ook dán een eenvoudig mechanisme nodig
waarmee mensen hun fitheid en status kunnen tonen. Toevallig bestaat die
manier al.
Experiëntialisten die opzichtig consumeren
Als je het ze op de man af vraagt, zullen de meeste experiëntialisten lachen om
de gedachte dat ze proberen niet onder te doen voor de buren. Opzichtige
consumptie is iets voor anderen, zouden ze je vertellen. Het is iets voor
materialistische mensen, als ze willen laten zien dat ze nieuwere of mooiere
spullen, of gewoon meer spullen hebben dan de buren. Vraag maar aan Sue en
Bertrand Lenet, aan Marianne Cantwell, aan Jim Whyte, aan Cliff Hodges of aan
een hele reeks andere experiëntialisten. Hun antwoorden zouden eensluidend
zijn: zij doen niet aan opzichtige consumptie.
Als je met ze praat, begrijp je ook best waarom ze dat zeggen. Ze hechten
immers weinig waarde aan het traditionele statusvertoon uit de twintigste eeuw,