met sal manassen achterom kijken

(arcana studio) #1

TELEFONEREN


Dit koddige verhaal speelt zich rond 1910 af. Zonder nadenken kiezen we nu een nummer als we iemand opbel-
len. Vlakbij of ver weg. Tot aan de andere kant van de aardbol. Het maakt niet uit op welk uur, dag of nacht.
Tussenkomst van wie dan ook is overbodig. We vinden het heel normaal met maar een paar cijfers ogenblikkelijk
de gewenste persoon te kunnen spreken. Iedereen heeft zowat telefoon.
Tachtig jaar geleden was dat totaal anders. Telefoon was lang een soort luxe of dwingende noodzaak. Wij hadden
er thuis een. Van mijn geboorte af ben ik er mee opgegroeid. Net als nu de meeste kinderen in de westelijke wereld.
Ons nummer was 122. Vader was al vroeg op de telefoon aangesloten. Mogelijk onder invloed van zijn Rotter-
damse vrouw, wier grotestads-familie al eerder aan telefoneren toe was.
Maar in de tijd waarover ik het nu heb in Tiel schaften winkeliers zich slechts aarzelend telefoon aan. Het net
was ook niet zo groot. Behoefte om op te bellen hadden weinig mensen. Een boodschap? Wel, dan ging je zelf naar
de winkel of de deftigheid stuurde meid of knecht met die boodschap of ze brachten bij de winkelier of de vakman
een briefje waarmee deze bij hen thuis werd ontboden.
Zo'n telefoontoestel was destijds een groot apparaat aan de muur. Tafeltoestellen waren zeldzaam. Je luisterde
met een rond ding dat aan een haak aan de zijkant hing en als je opnam ging de haak omhoog en was de verbinding
tot stand gebracht. Praten ging via een soort toeter die aan de voorkant zat. Het regelmatig overgaan van een bel
waarschuwde je dat iemand met je wilde spreken.
Zelf opbellen (logische naamgeving) werd mogelijk door aan een krukje aan de zijkant te draaien. Dan meldde
door de luidspreker de centrale zich met meestal een vrouwenstem: "Hallo?". Aan haar gaf je het nummer op
waarmee je wilde spreken en na enig gekraak en het horen van het overgaan der bel aan de andere kant was de
verbinding tot stand gekomen en kon het gesprek met de opgeroepene beginnen. Althans met een beetje geluk,
want het was niet denkbeeldig dat je "verkeerd verbonden" was.
Telefoontoestellen waren aanvankelijk in de lucht met draden verbonden met de centrale, toen gevestigd in de
achterkamer van boekwinkel Izaks, het tweede huis in de Vleesstraat tegenover het Stadhuis. Menigmaal was ik
daar (en in de eveneens aanwezige drukkerij) als ukkie en buurjochie niet weg te slaan en was het net of ik naar
een wonder keek... een grote tafel met opstand en allerlei dikke en dunne draden met stoppen eraan die dan weer
in gaatjes werden gestoken... Geheimzinnig hoor, dat mensen op die manier met elkaar verbonden werden en via
draden met elkaar konden spreken... en dat alles bestuurd door een juffrouw met een koptelefoon over haar oren
en een microfoon voor haar mond. Steeds ging er een bel over. Ze meldde zich met "hallo", prevelde allerlei num-
mers, en was druk doende met haar handen om de snoeren in en uit de gaten te halen. Ze draaide ook nog aan
een krukje, waardoor bij opgeroepenen een bel overging. Intercommunaal -d.w.z. met andere steden- spreken was
alleen mogelijk op bepaalde uren. Tevoren moest je dat aanvragen, want de koppeling kon lange tijd in beslag
nemen.

Slager Mels voelde op een gegeven ogenblik zich verplicht ook "zo'n ding" te hebben. Wanneer de telefoon in de
gang hangt, zet hij dus de geijkte advertentie in de Tielse Courant van Campagne (Weerstraat):
Free download pdf