80 21 AUGUSTUS 2019 — WWW.KNACK.BE
en openbare scholen, kwam dat extra
hard aan. Je kunt een kind naar een
dure privéschool sturen, waar het betere
leraren en meer sportfaciliteiten zal heb-
ben, en waar het in contact zal komen
met andere kinderen uit ‘betere’ maat-
schappelijke klassen, maar voor het
eindresultaat van het kind maakt het
blijkbaar weinig uit.
Computergestuurd leren
Pedagogen staan op hun achterste poten,
want Plomins stellingen druisen radicaal
in tegen hun visie. ‘Ik begrijp dat niet
goed, ’ countert Plomin, ‘want de ele-
menten waar leraren zich vooral zorgen
over maken, zoals leervermogen en aan-
dacht, zijn net sterk genetisch bepaald.
Ik denk dat het van het grootste belang
is dat leraren erkennen dat de kinderen
in een klas allemaal genetisch verschil-
lend zijn. Net als ouders zullen leraren
niet meer dan een bescheiden verschil
maken in wat een doorsneekind zal wor-
den, maar ze kunnen wel proberen om
voor elk kind een schoolcurriculum te
vinden dat zijn verblijf op school aange-
namer maakt. Dat is zeker in het voor-
deel van een scholier. Computergestuurd
leren maakt een persoonlijke aanpak op
maat van ieders capaciteiten mogelijk.’
De Britse wetenschapper Francis Gal-
ton, familie van Charles Darwin, schreef
in 1874 dat ‘als natuur en opvoeding
(nature en nurture) in competitie gaan
voor overheersing, de eerste de sterkste
blijkt te zijn’. Hoewel er in Galtons tijd
geen enkele manier was om het onder-
scheid te bestuderen, zou het een visio-
naire stellingname blijken. Het zou wel
een eeuw duren voor dat inzicht weten-
schappelijk hard kon worden gemaakt.
De eerste helft van de twintigste eeuw
werd gedomineerd door de ideeën van
Sigmund Freud, die alles wat maar
enigszins te verklaren viel terugbracht
tot ouder-kindrelaties. Zijn bevindingen
zijn ondertussen achterhaald.
De jongste halve eeuw kende het gene-
tisch onderzoek een gestage opmars,
waardoor genen op het voorplan kwa-
men. Er wordt vaak smalend gedaan over
genetisch determinisme, hoewel genetici
als Plomin blijven benadrukken dat
genen niet determineren wie je wordt. Ze
beïnvloeden je wel, in interactie met
omgevingsfactoren. Een blauwdruk is een
plan, geen afgewerkte structuur. Plomin
meent trouwens dat omgevings- en
opvoedingsdeterminisme mensen slui-
dat het soort voeding dat je als kind
krijgt, bepaalt hoe dik je zult worden.
Ook dat is niet correct. Als je een geneti-
sche aanleg hebt om dik te worden, zul
je bijna altijd dik worden, zelfs als je vrij
gezond eet. Als je er iets aan wilt doen,
moet je er echt actief tegen ingaan. Een
recente studie in PLoS Genetics stelt dat
joggen of wandelen veel beter is om gene-
tisch overgewicht te bestrijden dan
zwemmen of fietsen. Mensen die niet
gemaakt zijn om dik te worden, zullen
ook mager blijven in families die teren op
junkfood en frisdrank. Eeneiige tweelin-
gen die gescheiden worden en apart
grootgebracht, zullen min of meer
dezelfde gewichtsgeschiedenis volgen,
onafhankelijk van de voedingsgewoonten
van het gezin waarin ze terechtkwamen.
De stelling gaat echter niet meer op
voor ziekelijk overgewicht (zogenaamde
morbide obesitas), zo bleek uit een stu-
die van begin dit jaar in Nature Genetics.
Alleen mildere vormen zouden een
sterke genetische component hebben.
Ziekelijk overgewicht zou vooral een
gevolg zijn van uiterst ongezonde leef-
omstandigheden. Plomins werk covert
de ‘normale’ waarden van functies en
gedragingen, niet de extreme. Zo kun-
nen verregaande verwaarlozing en flag-
rant misbruik wel degelijk grote en
blijvende letsels veroorzaken bij kinde-
ren. Zogenaamde tijgermoeders die wer-
kelijk alles doen om een kind in een
bepaalde richting te duwen, kunnen een
verschil maken, maar de vraag is dan of
het kind ook gelukkig is.
Plomin maakte vorig jaar niet alleen
ophef met zijn boek, maar ook met een
publicatie in het vakblad Science of
Learning, waarin hij en zijn collega’s
stellen dat het niet veel uitmaakt naar
welke school je je kinderen stuurt, want
ze zullen meestal toch daar uitkomen
waar ze genetisch voor gemaakt zijn. In
het Verenigd Koninkrijk, met zijn grote
onderscheid in kwaliteit tussen privé-
genen bepaald te worden en voor de
andere helft door omgevingsfactoren
(opvoeding inbegrepen). Daar valt mee te
leven. Maar het wordt verrassend als hij
stelt dat de omgevingsinvloeden als ‘wil-
lekeurig’ moeten worden beschouwd.
Eender wat kan een sturende rol hebben.
Dikwijls gaat het om toevalligheden: een
virale besmetting, een fout gelopen eer-
ste relatie, een ontmoeting met iemand
die uitgroeit tot een soort mentor (en die
je zelf kiest)... De lijst van mogelijkhe-
den is eindeloos.
Er is geen systematiek in de bepa-
lende omgevingsfactoren te vinden, laat
staan een systematiek die door de ouders
wordt geïntroduceerd. ‘Genetische ver-
schillen zijn de belangrijkste niet-wille-
keurige kracht in het bepalen van wie
we worden’, stelt Plomin. ‘Als je vlak na
je geboorte afgestaan zou zijn voor
adoptie en dus grootgebracht werd in
een andere familie, met andere vrienden
en een andere schoolcontext, zou je waar-
schijnlijk wel een ander beroep uitoefe-
nen, maar desondanks zou je min of meer
dezelfde persoon zijn. Zo werkt het.’
Ziekelijk overgewicht
De opvallendste voorbeelden die Plomin
aanvoert, zijn degene die indruisen tegen
ons intuïtieve aanvoelen (en tegen andere
wetenschappelijke studies, die zelden of
nooit de combinatie van genen en omge-
vingsinvloeden bekeken). Veel ouders
doen hun uiterste best om regelmatig te
lezen voor en met hun kinderen, in de
hoop dat ze dan later zelf ook zullen
lezen. Maakt niets uit, stelt Plomin. Als
kinderen graag hebben dat je ze verhaal-
tjes voorleest, moet je dat vooral doen,
maar verwacht niet dat je daardoor hun
leeszin stimuleert. Als ze die hebben, zul-
len ze hem vanzelf cultiveren. Veel van
wat wij als effecten van opvoeding zien,
is niet meer dan vermomde genetica.
Overgewicht is nog zo’n voorbeeld.
Er wordt bijna automatisch aangenomen
Als je kinderen bij andere ouders
zouden opgroeien, is de kans groot
dat ze min of meer dezelfde
mensen worden.
Als je kinderen bij andere ouders
zouden opgroeien, is de kans groot